HET VERHAAL

Gedwongen tewerkgesteld

Vaders, echtgenoten, verloofden en jongens die de puberteit nog nauwelijks ontgroeid waren; tussen 1942 en 1945 worden 500.000 mannen uit Nederland tewerkgesteld in nazi-Duitsland in het kader van de Arbeitseinsatz. Samen met meer dan 7 miljoen mannen en vrouwen uit de rest van Europa en de Sovjet-Unie moeten ze de (wapen)industrie en landbouw in nazi-Duitsland overeind houden, terwijl Duitse gezonde mannen aan het front vechten. Naar schatting overleven 30.000 Nederlandse mannen het niet. 

Hoewel in bijna elke familie wel iemand in nazi-Duitsland tewerkgesteld was, wordt er na de oorlog nauwelijks over gesproken. Pas eind jaren tachtig komt er langzaam aandacht voor hen, maar nog steeds is veel onbekend. Inmiddels zijn de ex-dwangarbeiders  bijna allemaal overleden. 

Sinds 2018 onderzoekt het Nationaal Comité 4 en 5 Mei samen met het NIOD de periode van de  Arbeitseinsatz. Het onderzoek heeft geleid tot een podcast met persoonlijke verhalen van de laatste ooggetuigen, een online graphic novel, een tentoonstelling in Kamp Amersfoort en een boek voor het brede publiek.

De verhalen

Ben Tesink zette de rest van zijn leven de verwarming een graadje warmer.

In 1944 vinden er grote razzia’s plaats door heel Nederland. Ook in Apeldoorn, waar Ben Tesink woont met zijn ouders. Uiteindelijk worden alle mannen tussen de 15 en 60 jaar opgeroepen. ‘Toen zaten we dus met het dilemma: gaan we ons melden, afwachten, of onderduiken?’ Tijdens de tweede razzia besluit de vader van Ben dat ze zich melden op de markt. Ze hopen dat het meevalt. Dat doet het niet.

Zijn vader moet achterblijven in Nederland om hier te werken, Ben wordt naar Rees gestuurd, een dorp net over de grens. Hij komt er aan na urenlang lopen.

“Ik denk dat de behoefte aan erkenning groter wordt naarmate je ouder wordt”

De werkomstandigheden zijn er verschrikkelijk. Hij moet loopgraven en tankgrachten graven, bedoeld om de geallieerden tegen te houden. De oude dakpannenfabriek waar de arbeiders slapen, is ijskoud en er is nauwelijks eten. Veel mensen worden ziek en gaan dood. Ook Ben wordt ziek, maar juist dat blijkt zijn ticket naar vrijheid. Hij komt in het ziekenhuis terecht en daar sturen ze hem niet meer terug de werkvloer op. ‘Ik was meer dood dan levend’.

Thuis wordt er niet meer over gesproken. ‘Die periode was afgesloten’. Pas veel later begint Ben er toch over te praten. ‘Ik denk dat de behoefte aan erkenning groter wordt naarmate je ouder wordt.’ Met zijn kinderen ging hij eens naar het kerkhof in Rees. ‘Toen dacht ik, daar had ik ook kunnen liggen.’ Zijn hele leven lang blijven er dingen terugkomen ‘Mijn vrouw moppert als ik de kachel zo hoog opsteek,’ vertelt hij. Ben Tesink is begin 2023 overleden.

Wim Missel heeft spijt dat hij zolang zweeg.

Wim Missel is 14 jaar als de oorlog begint en dat het serieus is, wordt hem meteen duidelijk. Na het bombardementen op Rotterdam moet hij polshoogte nemen bij zijn familie in het oosten van de stad. Hij springt op de fiets. ‘Je rook alles. Ik stonk nog dagen. Mensen waren verbrand, niet alleen maar woonhuizen.’

“Een keteltje soep en 400 gram brood per week”

Als Wim in 1944 het bevel krijgt om te werken in nazi-Duitsland, probeert hij te ontsnappen. Hij staat op het punt om in de rivier achter zijn huis te springen, als er aangeklopt wordt door een soldaat. Hij wordt meegenomen, in zijn badpak. 

Per veewagon wordt hij vervoerd naar München. Daar moeten dwangarbeiders in de puinhopen van de gebombardeerde stad zoeken naar bruikbaar hout en metaal. Hij krijgt de opdracht om Engelse en Poolse krijgsgevangenen te bewaken. In het kamp waar hij slaapt is het koud en eten is er nauwelijks: ‘Een keteltje soep en 400 gram brood per week’. Toch heeft hij ook goede ervaringen. Hij krijgt een paar sokken van iemand als dat echt nodig is, en bij een klooster warme stamppot. 

Wim is pas 18 jaar als hij terugkeert, maar de oorlog heeft hem volwassen gemaakt. Eenmaal terug in Nederland vindt hij het moeilijk dat zijn ouders hem nog als kind behandelen. 

Hij wordt uiteindelijk directeur van een basisschool. Bij geschiedenislessen kan hij over alles vertellen, maar over de Arbeitseinsatz zwijgt hij. ‘Achteraf zeg ik: dat zwijgen was niet juist.’ De oorlog speelt nog steeds een rol in zijn leven: ‘Het is nu voor mij nog steeds niet afgelopen.’ 

Cor van Dijk dacht voor even in het paradijs beland te zijn.

Tot de oorlog uitbrak is Cor van Dijk vooral te vinden op het voetbalveld in Poeldijk. In 1942 moet hij zich melden voor de Arbeitseinsatz, maar door te sjoemelen met zijn persoonsbewijs weet hij voor even te ontkomen. In 1943 volgt een nieuw bevel: honderd jongens uit Poeldijk moeten zich melden, Cor is er daar een van.

Met twee getimmerde houten koffers begint hij aan de reis naar nazi-Duitsland. Hij belandt op een wijnboerderij en krijgt een kamer met een prachtig uitzicht over de Rijn. ‘Even had ik het gevoel in het paradijs beland te zijn’. Hij maakt lange dagen, maar krijgt goed te eten en houdt soms geld over voor uitstapjes. ‘We gingen altijd naar hetzelfde café, de mensen daar waren heel vriendelijk.’

“Je hebt dingen meegemaakt die je normaal nooit meemaakt, daar word je hard van, maar aan de andere kant ook gevoeliger”

Schuilen voor bombardementen doet Cor in de wijnkelder waar het hele dorp zich verzamelt. Als de bommenwerpers weg zijn helpt hij met puinruimen in de stad. Er is een kinderdagverblijf geraakt met 27 kinderen erin en Cor moet een massagraf graven. 

Na de oorlog meldt hij zich opnieuw bij de voetbalvereniging in Poeldijk. Zijn vrienden daar hebben ook in Duitsland gewerkt en zij begrijpen hem. ‘Je hebt dingen meegemaakt die je normaal nooit meemaakt, daar word je hard van, maar aan de andere kant ook gevoeliger.’ Met zijn vrouw spreekt hij af na de geboorte van de kinderen over de nare tijd te zwijgen. Ze maant hem alle brieven uit die tijd te verbranden. ‘Achteraf denk ik: dat had je nooit moeten doen.’

Pieter Bouma speelde bridge tegen de doodsangst.

Pieter Bouma is student in Groningen tijdens de oorlog. Als hij weigert de loyaliteitsverklaring te tekenen die nodig is om te mogen blijven studeren, wordt hij werkloos. Hij moet zich melden voor de Arbeitseinsatz, net als zijn broer. 

Hij zou wel willen onderduiken, maar zijn vader zegt dat dat niet kan. Als arts helpt hij in het geheim Joden in het ziekenhuis. Als zijn zoons de Arbeitseinsatz zouden ontduiken, zou hij in de problemen kunnen komen. ‘Mijn vader zei: Die Duitsers nemen maatregelen waar we niet tegen opgewassen zijn.’

“Als je aldoor denkt ‘oh God, de dood’, dan ga je kapot”

Pieter en zijn broer worden naar nazi-Duitsland gebracht. Pieter is vastbesloten om de werkzaamheden te saboteren door zo min mogelijk uit te voeren. ‘Dat bleek een domme gedachte. Wie niet wilde werken, werd in een opvoedingsgesticht (een Arbeitserziehungslager, red) gestopt. Daar kwam je niet altijd levend uit.’

Om de doodsangsten tijdens de bombardementen te doorstaan, zoeken Pieter en zijn collega’s afleiding. Ze spelen bridge. ‘’Als je aldoor denkt “oh God, de dood”, dan ga je kapot. We spraken af om heel snel te bridgen, niemand mocht nadenken, nee door, door!’ Naar huis schreef Pieter niet over zijn angsten, hij wilde zijn ouders er niet mee belasten. 

Hij weet uiteindelijk te ontkomen op het paspoort van zijn broer die recht had op verlof. Bridgen doet Pieter nog steeds – elke veertien dagen.

Het verleden houdt Co Knuppeler nog altijd bezig.

Co Knuppelder draagt altijd een ‘stroppie’ en houdt van een feestje. Het is allemaal niet zo erg wat hij meegemaakt heeft, benadrukt hij. Toch houdt het verleden hem nog erg bezig en van een bepaalde periode van de oorlog herinnert hij zich helemaal niks meer: ‘een totale black-out’.

Co groeit op in Amsterdam en wordt naar nazi-Duitsland gestuurd als hij net achttien is. Hij heeft geen idee wat hem te wachten staat. Hij pakt zijn koffer in: ondergoed, een extra paar schoenen én zijn kostuum met stropdas. Goed voor de dag komen, lijkt hem belangrijk. 

“We sliepen in een kamp, maar verder konden we gaan en staan waar we wilden”

Co werkt onder andere in een fabriek waar bommen gemaakt worden. Hij maakt lange dagen van 12 à 13 uur per dag, maar krijgt wel goed te eten, hetzelfde als de Duitse arbeiders. Lange tijd heeft hij veel vrijheid. ‘We sliepen in een kamp, maar verder konden we gaan en staan waar we wilden.’

De situatie wordt grimmiger wanneer in het voorjaar van 1945 de Russen oprukken. De Duitsers vluchten naar het Westen en nemen hun gevangenen mee. ‘Van een bepaalde tijd herinner ik me niks meer. Dat is vreemd hoor, potdomme’. 

Het kost hem bijna drie maanden om weer in Nederland te komen. ‘Co is thuis, Co is thuis!’ roept zijn moeder vanaf het balkon als hij de straat in komt. Op latere leeftijd heeft hij veel gastlessen gegeven op scholen. Ook heeft hij veel bewaard van zijn tijd in nazi-Duitsland, een deel van zijn collectie is te zien in de tentoonstelling.